Als Arthur 's avonds thuiskomt, treft hij in zijn appartement een wildvreemde vrouw aan. Overtuigd dat hij hier met een gevaarlijke gek of een flauwe grappenmaakster te maken heeft, dreigt hij met de politie als zij niet onmiddellijk vertrekt. De vrouw vertelt hem echter dat zij onmogelijk weg kan omdat zij zelf geen idee heeft hoe zij hier uberhaupt terecht is gekomen. Bovendien - en met deze verklaring jaagt zij Arthur helemaal de stuipen op het lijf - is zij geen mens van vlees en bloed, maar een geest... Haar stoffelijke lichaam ligt al zes maanden in coma, op de intensive care van het ziekenhuis. Ondanks de hoge mate van onwaarschijnlijkheid van haar verhaal weet zij Arthur van haar gelijk te overtuigen. Hij laat haar toe tot zijn leven en langzaam maar zeker raken zij verzeild in een bizarre relatie die zich afspeelt in een mysterieuze schemerzone van het leven. En die zich op den duur ontwikkelt tot een liefdesrelatie die zo sterk is dat hij de grens tussen leven en dood kan overschrijden...